Na een verrassend avontuur in China en met een kleine 2 maanden reizen al achter de rug gingen we een paar weken terug voor het eerst vliegen. We vlogen van Chengdu, China naar Kuala Lumpur; de gigantische hoofdstad van Maleisië.

 

Maleisië: Schrijven, in het diepe en kelapa muda in de hangmat

Voor onze nachten in Kuala Lumpur hadden we via Air BnB een privékamer geboekt in het appartementje van de Buthaanse Dechen. Om er te komen volgeden we een soort puzzeltocht: we namen een taxi naar het complex, vroegen de bewaker de deur te openen naar de postvakjes waar we een code moesten invoeren. Daar vonden we een brief met verdere instructies, een sleutel, een code en een kaart. Met de kaart konden we de lift besturen: je kan namelijk alleen uitstappen op de verdieping waaraan de kaart gekoppeld is. Vervolgens kom je met een code de voordeur binnen en met de sleutel onze slaapkamer. Vanaf de 46e verdieping keken we vervolgens uit over down-town KL, op een van de Patronas towers en meerdere flats in aanbouw. Dat was wel wat je noemt een ‘room with a view’! Vanaf deze grote hoogte voelde de normaal bizar drukke stad opvallend vredig aan. Het drukke verkeer was gereduceerd tot een zacht geruis op de achtergrond. Ik had ineens geen behoefte meer om naar beneden te gaan en me in het drukke stadsleven te mengen.

 

 

In KL ontdekte we het bestaan van een kleine tango milonga en zo zaten we op een gewone woensdagavond met onze Nederlandse punctualiteit te kaarten in een hotelbar, wachtend op de aankomst van de organisator. Vervolgens was het lang wachten op andere dansers, maar zowaar, ze kwamen alsnog. We maakten kennis en blijkbaar was het hier doodnormaal dat iedereen Engels met elkaar sprak. Sterker; ze verbaasden zich over hoe goed óns Engels was; ‘Ze spreken zo goed Engels!’ riep een Maleise dame verheugd. Komend uit China waar wij altijd de enige waren die Engels spraken, was deze vloeiende Engelse ervaring even schakelen.

KL was voor ons slechts een korte tussenstop: we hadden een heuse vakantie gepland. Een soort vakantie verpakt in een reis want we waren best toe aan even uitrusten van de grote steden, de vele musea, de drukte en de heftigheid van China. Op Pulau Tioman, aan de oostkust van Maleisië, ging Bart een duikcursus volgen en ik ging nu eindelijk, eindelijk, weer schrijven aan mijn boek. Zo geschiedde.

 

 

Pulau Tioman

Aangekomen op het eiland speurde ik de kustlijn af naar een goed werkplekje waar ik mijn kantoor zou kunnen houden de komende vier dagen. Tioman Cabana’s werd mijn tweede thuis, naast het mini-huisje (lees: een kleine slaapkamer met een buitendeur) dat we huurden om in te slapen. De staff van wat ‘ons tentje’ werd en waar we iedere dag samen lunchten, verwelkomde me ’s ochtends met een ‘Selamat pagi! Is the office opening?’ Ik realiseerde me dat ik een wat vreemde verschijning was op dit uber-relaxte plekje waar mensen in hun bikini in hangmatten lagen te lezen. Ik zat daarentegen aan tafel, met overal papieren en boeken, met mijn oordoppen in achter mijn pc, fervent te typen. Want haleluhja, het schrijven wilde weer! Ik had ineens de ruimte, de ontspanning en de geest en met een nieuwe aanpak en structuur leek alles ineens beter op zijn plek te vallen. Af en toe keek ik op en dan zag ik de blauwe zee voor me – ik weet zeker dat de relaxtheid van de plek en het stromen van de branding, me hielpen om zelf in een goede werkflow te komen.

 

 

Na drie dagen schrijven was het tijd voor duiken. Nu Bart bijna klaar was met zijn Padi, ging ik mee (ik heb mijn duikbrevet jaren geleden gehaald in Australië) op een van zijn laatste duiken voor certificering. Wat was het leuk om weer samen te duiken! Het zicht was niet fantastisch, maar hé, als je duikt moet je tevreden zijn met wat er is. Bovendien vind ik weinig zo meditatief als duiken: de onderwaterwereld en het horen van mijn eigen regelmatige ademhaling, maken me uiterst rustig. Die vredige gemoedstoestand verdween als een donderslag bij heldere hemel toen mijn hoofd boven het water uitkwam na 50 minuten duiken. Terwijl wij doken op open water, was er een storm ontstaan, en niet zomaar een! We hezen onszelf, met tank en zware bepakking terug aan boord van de boot die bruusk heen en weer schommelde. Op de terugweg in het bootje, rillend van de kou en totaal vastgeklonken aan de boot met mijn tank en BC, kon ik me ineens helder voorstellen dat als er een hel bestaat, mijne er misschien zo uit zou zien: Koude wind, keiharde regen in mijn gezicht en brute golven die de boot van zijde naar zijde doet zwiepen. Tot overmaat van ramp stopten we op zee omdat de bootsman niet meer kon zien waar hij op zee was en hij wiebelend en wel, de benzine moest bijvullen. Ik zat met mijn kaken op elkaar geknepen te bidden voor een goede en snelle thuiskomst. We kwamen thuis en spontaan ging de storm liggen. Natuurlijk. Maar mijn benen en lichaam stormden de rest van de dag vrolijk verder. Godzijdank maakten we de volgende dag twee duiken bij stralend weer, meer zicht en met mooi koraal, sting rays, een enorme grey morrey eal, een stone fish, vele nemo visjes en nog veel meer weelderig onderwaterleven.

 

 

Tioman is een eiland dat in het midden uit heuvels vol jungle bestaat. Niets leukers om dan op een warme dag de jungle te doorkruizen en zo naar de andere kant van het eiland te hiken. In Nederland hoef je je zelden druk te maken over wat je in het bos kan tegenkomen, maar bij het zien van een slang wordt duidelijk dat we toch echt in een echte jungle zijn en niet een afdeling van Burgers Bush. Waar we in China voor de apen gewaarschuwd werden maar ze amper zagen, werd je hier nergens voor gewaarschuwd en achtervolgden ze ons stiekem. Het voelde vreemd om te lopen terwijl ik een paar kleine apenoogjes in mijn rug voelde prikken. Ons geklauter en geklim werd beloond. De andere kant van het eiland is meer afgelegen en minder toeristisch. Hier is het strand wit en verlaten en was ons huisje pal aan het strand gesitueerd en de hangmatjes al klaar hingen. We bestelden een verse klapper (kokosnoot) en nestelden ons met een boek in de hangmat.

Nu ziet het er natuurlijk idyllisch uit zo’n tropisch eiland, maar er zat wel een adder onder het gras – of eigenlijk, er zaten beestjes in het zand. Op het strand werd ik belaagd door zandvliegjes, die dan wel heel erg klein zijn, maar mij zo enthousiast gebeten hadden dat ik wel en red-spotted sting ray leek. Mijn allergische reactie op de kleine beetjes heeft me drie weken lang gekmakende jeuk bezorgd en nu ik dit schrijf, een maand later, zitten de plekken er nog. Geloof me, met zoveel jeuk wens je bijna weer in de stad te zijn! Hoe dan ook – de week op het eiland vloog om. We namen de boot en de bus terug naar KL. Na een laatste nachtje dansen vlogen we verder naar Medan, Indonesië.

 

 

 

Medan

Na een uurtje vliegen van KL komen we aan in Medan, de hoofdstad van het grootste eiland ter wereld: Sumatra. Aankomen in Indonesie geeft me altijd een dubbel gevoel. Aan de ene kant voelt het vertrouwd en als een beetje thuis, ookal ben ik nog nooit op dit eiland geweest. Aan de andere kant is het ook altijd schrikken; wat is Indonesie toch vaak een chaos. Het is hier vies op straat, de gebouwen zijn grauw en verlopen en op straat rijden de brommers, auto’s, fiets-en brommer-riksjahs als in een mierenhoop en luid toeterend door elkaar. De stoep waarop we naar ons hotelletje lopen is nauwelijks begaanbaar; door de gaten tussen de tegels zien we donkere gaten vol afval. Af en toe ontbreekt een grote tegel en staart een groot gapend gat ons aan waarin ik met backpack en al zou kunnen verdwijnen. Het hotel, in de oude koloniale wijk van Medan, is van een vergelijkbare kwaliteit: de kamer is nog wel te doen en het bruine beddengoed lijkt schoon te zijn, maar ik wil niets in de badkamer aanraken, laat staat douchen: hij oogt alsof hij al maanden niet meer is schoongemaakt. Ach ja, ik weet dat dit nu eenmaal niet Bali is maar het ‘echte Indonesië en het hoort er allemaal bij. Ik moet gewoon weer even wennen.

Ik ken Medan uit het prachtige boek ‘De eeuw van mijn vader’ van Geert Mak. Daaruit weet ik van hoe het in koloniale tijd een belangrijke rol speelde bij de opzet van plantages in de buurt van de stad. Een beetje sightseeën in Meddan brengt ons op enkele van die oude plekken die vast ook in het boek terugkomen. De oud-Nederlandse gebouwen staan nog vier en wit overeind; zoals het postkantoor (kantor pos) en het oude stadhuis. We bezoeken het geelgroen geschilderde oude Paleis van de Sultan van Sumatra, dat nu vooral door de Indonesische toerist bezocht wordt. Dat je je er in Sultanwaardige kleding kan omkleden en op de oude troon op de foto kan gaan, trekt vooral de vrolijke inlandse toeristen; wij moeten er niet aan denken in de tropische hitte van Medan. Hoe dan ook worden we op de foto gezet, en wel ontelbare keren. Een vriendelijk schoolmeisje in uniform met bijpassende hoofddoek vraagt me “Miss, can I take a picture with you?” en breed lachend gaan zij en haar vriendinnen met ons op de fote. Soms gaat het wat bruter en hoor ik plots “hey Buleh” (blanke), word ik bij mijn arm gegrepen en alsof we de dikste vriendinnen zijn komt de zonne-gebrilde dame dicht tegen me aan staan en slaat een arm om heen terwijl haar man ons op de foto zet. Dat voelt toch iets minder geslaagd. Aan dit soort kleine voorvallen merken we dat er gewoon niet veel westerlingen in Medan zijn en je als blanke toerist toch ietwat van een attractie bent.

 

 

De nabijgelegen Moskee, waar ook ik gehoofd-doekt in mag, doet ons verbaasd staan. Deze prachtige moskee is in koloniale tijd ontworpen door een Nederlandse architect op verzoek van de Sultan, met als doel om de mensen van de stad te verbinden. In de moskee zijn allerlei symbolen uit de verschillende culturen van Medan te vinden: naast de Arabische bogen staan er Indiase pilaren zoals in de Taj Mahal te zien zijn, patronen die doen denken aan Chinese kaligrafie, en zijn er Davidssterren en Christelijke kruizen (en kerstboompjes!) verwerkt in de versiering van het plafond. We worden erop gewezen door Yousef, de vriendelijk jongeman die ons rondleidt in uitzonderlijk goed en zelf geleerd Engels.

 

 

Bij ons in de straat bevindt zich het prachtige huis van de ‘Majoor der Chinezen’; een Chinese weldoener die in Koloniale tijden veel betekende voor de Chinese bevolking van Medan. Het huis dat hij liet bouwen voor zijn derde vrouw en waar hij woonde tot zijn dood is nu grotendeels een museum. Het is mooi onderhouden en biedt een mooi inkijkje in hoe de elite toen leefde. Zijn achterkleindochter bewoont nog steeds een deel van het huis.

Als afsluiter van de dag gaan we bij de overburen van ons hotel eten: Tip-Top restaurant was vroeger een plek voor de koloniale, blanke, elite, maar is nu een tent voor de Indonesische gegoede burger en Indonesische toersiten. We worden een beetje vreemd en lacherig aangekeken als we neerstrijken op het terrasje aan de weg. Het uiterlijk van de tent noch het menu zijn veranderd ten opzichte van de jaren 30. Er hangen oude foto’s aan de muur en we kunnen bitterballen, een kroket, een moorkop of gewoon “taartjes” bestellen!

 

 

Vreemde Orangs in het bos

We zijn echter niet zomaar naar Medan gegaan: Op onze reis-bucketlijst stond nog altijd het zien van de wilde Orang Utans (de mensen van het bos) en naast Borneo, is Sumatra een van de laatste plekken ter wereld waar we ze nog in het wild kunnen zien. Het gebied ten noorden van Medan was vroeger jungle maar door heftige ontbossing is dat grotendeels verdwenen. De jungle heeft plaatsgemaakt voor palmbomen die voorzien in het recentelijk veelbesproken en onder vuur liggende palmolie.

Als we op de scooter zelf naar Bukit Lawang rijden, het plaatsje vanwaar je de jungle in kan trekken om de Orangs te ontmoeten, zie ik met mijn eigen ogen wat de palmolieproductie voor effect heeft op het land. Eerst geeft het nog een lekker eilandgevoel; al die palmbomen. Maar ze staan wel heel strak op een rijtje valt me ineens op. Het zijn ook niet dezelfde palmbomen als waar de gezellige kelapa muda (kokosnoten) in hangen. Later leer ik dat de dieren van de jungle niets hebben aan deze palmolie-bomen; er valt niet in te klimmen (behalve recht omhoog) noch van te eten (zoals bij rubberbomen wel het geval is). Bovendien komt er geen eind aan de plantages waar we doorheen scooteren. Van de jungle is hier niets meer over en de fabrieken die de palmolie produceren heb ik eerder alleen gezien in anti-ontbossingsfilmpjes op facebook. Nu ik het met mijn eigen ogen zie word ik me nog bewuster van de vreselijke effecten van dit glibberige, vette goedje. Heb je er weleens op gelet waar palmolie allemaal inzit? In bijna alles wat je in potjes en pakjes kan kopen in de supermarkt. Het is echt schrikbarend! Ik neem me meteen voor om er nog beter op te letten zodra we straks weer zelf boodschappen doen.

Het dorpje Bukit Lawang, aan de rand van wat nog oorspronkelijke jungle is, is ons voor een grote verrassing. Ik gokte dat hier amper iets zou zijn, maar niets is minder waar. Het is dé toegangspoort naar de jungle waar vroeger de door ontbossing bedreigde Orang Utans bijgevoerd werden. Dit gebeurt niet meer, het gebied is nu een beschermd reservaat en de dieren leven er vrij, maar meerdere van de apen die er wonen zijn daardoor gewend aan mensen en zijn niet schuw. We zijn nog niet lang onderweg op onze jungle trekking met gids Amji aan het hoofd en de vrolijke Cacao aan het einde, als we de eerste moeder met jong spotten. Nieuwsgierig komt mama naar beneden gekropen uit een hoge boom. Ze weet dat onze gids jungle nootjes vastheeft en pakt deze uiterst voorzichtig aan uit zijn hand. Haar jong komt ook even polshoogte nemen en hangt onderste boven aan een tak naar ons te kijken. Het is een bijzondere ervaring om deze mooie en vriendelijk apen van zo dichtbij te zien. Ze houden gepaste afstand en zijn minstens zo nieuwsgierig als wij. Wie kijkt er eigenlijk naar wie hier?

 

 

Dat het wel echt wilde apen zijn merken we verderop in de trekking. Het grote mannetje, dat we van ver in de jungle al hebben horen roepen is nu erg dichtbij. Hij zit bovenop een heuvel die we net op willen lopen als onze gids rechtsomkeer maakt en ons gebied de heuvel afstuurt. We haasten ons naar beneden: dit is serious business! Als hij ons volgt zie ik pas hoe groot hij is: hij is gigantisch!! En hij is zo anders dan de vrouwtjes en jonge mannetjes die we eerder zagen. ‘Big Poppa’ heeft lang haar en een breed, hartvormig gezicht. Hij straalt bovendien puur gezag en dominantie uit. Vanwege zijn gewicht bevindt hij zich minder hoog in de bomen en meer op de grond, wat iets gevaarlijker is voor ons. Als we eenmaal veilig gestationeerd zijn onderaan de heuvel, komt hij rustig naar ons toe. Hij knabbelt wat aan de nootjes die onze gids voor hem klaarlegt. Dan, gaat hij demonstratief aan twee boompjes hangen en zien we hoe groot dit dier van dichtbij is. Indrukwekkend!

 

 

Soms vergeet ik dat reizen soms echt niet leuk is – verre van. Als ik aan reizen denk, denk ik aan de mooie plekken en de bijzondere mensen onderweg. Maar t onderweg zijn zelf is soms een hel… Zo reisden we na het zien van de apen vanuit de jungle terug naar Medan op de scooter. Het had gigantisch hard geregend de nacht ervoor, de al slechte wegen waren nog slechter en we zaten in een ochtendspits van vrachtvervoer. Onze mondkapjes waren zwart toen we ons eindelijk een weg hadden gebaand door t vreselijke verkeer en terug waren in Medan. Daar namen we de bus op weg naar Lake Toba. De bus, zelf al erg gaar was, was ongeaircood en er werd tot overmaat van ramp door meerdere mensen tegelijkertijd in gerookt. Ik word al ziek in bussen maar dit sloeg alles. De rit duurde geen 4 maar 6 uur waardoor we onze boot misten en in t donker in het desolate Parapat belanden waar ik misselijk, doodmoe en laaiend op die gekke Indonesiërs uit de bus, met bepakking een heuvel op moest klimmen om het hotel te bereiken. En er zat ook nog kip in mijn nassi. Toch, alles kwam goed toen we warm douchten en in een groot bed met krakend witte lakens kropen, en alles weer vergeten was. We zijn op reis en dit hoort er echt bij.

 

Pulau Samosir

Op het eilandje Samosir komen we even bij van het vele reizen. Het is een bijzonder eilandje want het ligt niet in zee, maar in het grootste vulkaanmeer ter wereld: Lake Toba. Vanaf de kust van het eiland zie je bergen; de rand van de gigantische krater. We scooteren er vrolijk rond, eten zowaar veganistisch in een tuin vol boeddhas, wonen er een hilarische dansshow bij waarbij zelfs een waterbuffalow wordt ingeschakeld en rijden een uur naar de hot-springs om daarna te concluderen dat het gewoon een zwembadje is met heel erg heet water (maar het is buiten al heet dus we gaan er niet in) en dus rijden we weer vrolijk een uur terug. Onderweg stoppen we even bij de Pasir Puthih (wit strand) waar de Indonesische toeristen op geheel eigen wijze genieten van het strand: ze lunchen onder vakkundig opgezette partytenten op de grond met rijst en hete vis, terwijl de kinderen in vol ornaat in de zee spelen. Je kan er opgeblazen bananen en banden huren om op rond te dobberen of met waterfietszwanen de zee op. We slaan het vanaf ons bordje nassi goreng gaande, maar ik voel me te vreemd en wit om in bikini te gaan zwemmen. We trekken zo al genoeg bekijks!

 

 

Merapi

We reizen terug naar Medan om te vliegen naar Padang, in West-Sumatra. Vanaf het vliegveld reizen we door naar Bukittinggi een stadje aan de voet van vulkaan Merapi. In juni 2017 was de laatste uitbarsting met zwarte rook en een fontein aan stenen. Niemand raakte erbij gewond. Hier maken we de volgende vroege ochtend een klim naar de top van de vulkaan. Samen met onze gids stijgen we een kleine twee km in vier uur.  We lopen door jungle totdat het groen verdwijnt en we alleen nog over lavasteen lopen. De vulkaan is sinds juni actief gebleven en eigenlijk worden we geboden om 3 km afstand te houden, maar dat zien we pas als we op 50 meter van de krater zijn en de gids ons op het bord wijst. Oh, nou ja, nu zijn we er toch al. Als we de top bereikt hebben, zien we de witte stoom uit de kratermond komen. We lopen een stukje verder en kunnen, heel voorzichtig, over de rand de krater inkijken – waar alleen een groot zwart gat te zien is – en we alleen weten dat daar het midden van de aarde is. Een bizar idee!

Met de Nederlandssprekende chauffeur Indra maken we de weg terug naar Padang waar hij ons naar de nieuwe Air Bnb bestemming zou brengen. We rijden en rijden en het wordt steeds afgelegener totdat we de jungle inrijden, op een onverharde weg komen en we niet meer verder kunnen met de auto. Zitten we wel goed? Jawel! Tio komt ons halen en leidt ons naar de mooiste plek waar we ooit geslapen hebben: de boomhut van zijn broer Abe (te vinden op Air Bnb J).

 

 

Padang, 21-10-2017

Ik zit te schijven in een boomhut! Naast me stroomt de rivier en het geluid van het water was het eerste wat ik hoorde toen ik ’s ochtendsvroeg wakker werd. Ik ben omringd door takken en bladeren en een snelweg van mieren met onbekende bestemming. Nu zie ik pas hoe onze omgeving eruitziet; aangezien we gisterenavond in het donker aankwamen. Gelukkig heeft de boomhut elektriciteit tussen 6 en 12 en konden we met een beetje licht de weg vinden in ons tiny-house-in-a tree.

Nu ik in Padang ben moet ik onherroepelijk aan Oma Cootje denken. Ze heeft hier lang (zo’n 83 jaar geleden) gewoond omdat haar vader voor de Indische Spoorwegen werkte. Ze ging er naar een zusterschool toen ze rond de 10 jaar oud was. Ineens realiseer ik me hoe erg ik haar mis. Het nare van lang op reis zijn is dat ik Oma zo lang niet kan zien. Ik besef me ineens hoeveel ik haar nog wil vragen, hoe graag ik nu naast haar zou zitten met haar hand in mijn hand terwijl we samen kritiek geven op wat er op tv is. We sturen haar vanuit ieder land een kaartje met een foto van ons – zodat ze onze reis kan volgen. Nu geniet ze mee van onze reis via foto’s, blogs en de verhalen van mijn ouders, maar het is toch niet hetzelfde.

 

 

Padang 22-10-2017

Het leven in de boomhut is wonderbaarlijk. We hebben alles wat we nodig hebben in de boom (nou ja, bijna, de wc is in een hokje beneden gebouwd en we wassen in de rivier). We hebben een veranda, een slaapkamer met opbergruimte, en een keukentje inclusief twee flinke gaspitten, pannen en servies.

Vanochtend werd ik vroeg wakker en zat ik op de veranda toen de zon opkwam. Bart lag binnen te slapen onder de klamboe en buiten waren alleen de krekels te horen. Het was zo vredig, zo sereen. Soms kom je op een plek waar je niets meer hoeft en niet meer weg wil. Waar je alleen maar wil zijn. Dit is zo’n plek. Het is een plek om nooit meer te vergeten. Het is een van mijn ‘safe-havens’ geworden voor me; een plek om in gedachten heen te gaan op momenten dat ik ergens anders wil zijn. Een plek waar ik me kan herinneren hoe gelukkig ik me toen voelde. Ik heb me het gevoel van de boomhut zo ingeprent dat ik later – als ik dat wens – weer op de kleine veranda kan gaan zitten en over het randje heen de rivier en de visjes kan zien zwemmen onder het wateroppervlak. Wat hebben we weinig nodig om gelukkig te zijn; een tiny house in de boom, een beetje afgelegen jungle, tahoe met pindasaus, een paar goede boeken en elkaar. Er is niets meer wat ik anders of meer wil, alles is precies goed zoals het is. Het is een perfect gelukkig moment.

****

Het is nog geen twee uur later en ik ben woest en verdrietig. Vanochtend zag ik de visjes in de rivier zwemmen, een uur geleden kwam Abe’s oom ze voeren met kelapa muda, en nu zijn ze allemaal, stuk voor stuk dood.

Wat er net gebeurde slaat echt alles. Soms haat ik Indonesië zo hart. Toevalligerwijs waren Bart en ik een schoonmaakronde in de rivier aan het houden omdat er vuil dat was meegespoeld met het water. ‘Hé, ik kan een visje aaien!’, hoor ik bart verbaasd roepen. He? Hoe kan dat nu? Dat kan niet goed zijn bedenk ik me- vissen laten zich niet aaien….We gaan zitten op een grote steen midden in de rivier met onze voeten in het frisse water. Ineens valt me op dat ik een dood visje zie. En weer een, en weer een. Verbaasd staan we op en speuren de rivier over. Wat is er gaande? Ik zie een grote vis tegen een steen liggen en happen naar lucht aan het wateroppervlak. Ik probeer hem in dieper water te leggen maar hij kantelt en draait vreemd om. Hij is duidelijk aan het sterven. Ik raak van streek en vraag me verschrikt af wat er gebeurt. Is iemand gif in het water aan het dumpen?

Het antwoord komt al snel; een man met een grote witte zak komt aangelopen waarin hij alle dode en nog spartelende vissen verzamelt. Achter hem loopt een man met een lange stengel in zijn hand waar draadjes aan vast zitten. Ik heb nog steeds gene idee wat er gebeurt. Pas als de stengel-man me door de rivier voorbijloopt en ik zie dat hij een kastje dat elektriciteit genereert op zijn rug draagt, valt het kwartje: hij heeft de vissen geëlektrocuteerd door stroom op het water te zetten! Daarmee gaan de kleintjes blijkbaar meteen dood, maar de grote raken gehandicapt en verdrinken! Dit kan niet waar zijn!!

Maar de realiteit wordt steeds duidelijker; er komen steeds meer dode en halfdode vissen voorbij stromen en ook verderop in de rivier zijn mensen nu vissen aan het verzamelen. Gelukkig zijn we niet de enigen die doorhebben wat er eigenlijk gebeurt. De broer van Abe komt woedend door de rivier aanlopen en kaffert de man met de witte zak volledig uit. Hij is woest! Om zijn punt kracht bij te zetten pakt hij een halfdode vis op en smijt hem voor de voeten van de vissendoder. Ik sta erbij en kan alleen maar als aan de grondgenageld toekijken, de tranen lopen over mijn wangen. Ik kan alleen maar denken aan die arme visjes die we vanochtend nog zo leuk gevoerd hadden….

Ik baalde dat ik zo passief gereageerd had en het duurde even voordat de activist weer in me wakker werd. Volgens oom was, toen ik daarop aandrong, de politie al gebeld, maar ja, we zitten in de jungle, voordat ze hier uit de stad zijn, zijn we uren verder en dat is áls ze al komen! Wat kunnen we doen? Vraag ik Bart. We twijfelen even; wie zijn zij, met onze Westerse snuiten om hen te vertellen wat ze (in hun eigen land) wel of niet moeten doen? Maar ja, het is duidelijk niet de bedoeling om zo te vissen, ook gezien de reactie van de dorpsbewoners zelf. Als het al iemands vis is, is het op zijn minst hun vis: zij zorgen ervoor en zij wonen aan de rivier. Bovendien; op deze manier vissen is objectief fout. Dit heeft niets te maken met het feit dat we vegetarier zijn maar met hoe je met de natuur omgaat. Ik heb er niets tegen als men grote vissen uit de rivier vist om op te eten. Maar deze mannen doodden ook hele kleine visjes en roeien in een klap de hele populatie in een gebied uit, wellicht ander leven zoals de kleine kikkers met zich meenemend. We besluiten tot actie: Erachteraan! We kunnen ze tenminste laten weten wat we ervan vinden en ze vertragen danwel tegenhouden.

Nu had ik graag een heroïsch verhaal geschreven over hoe we de mannen hebben weten te stoppen. Niets van dat alles. Dit verhaal eindigt zeer onbevredigend. We konden de mannen niet meer vinden; de rivier boog af en konden we niet meer volgen met de brommer. Misschien zijn ze gestopt door de doprsbewoners. Waarschijnlijk hebben ze niets geleerd van de tirade van onze buurman, noch van de twee onthutste Belanda’s die te verbaasd waren om iets te zeggen (niet dat hij het verstaan had, maar toch).

Het enige dat ik kan doen is dit opschrijven:

Laten we namelijk eerlijk zijn: Wat deze mannen deden, in hun eigen land, in hun specifieke omstandigheden en het leed dat ze veroorzaakt hebben, keur ik zeker niet goed, maar: het staat in schril contrast met de manier waarop wij in Nederland met boerderijdieren omgaan en het immense leed dat wij ze dagelijks berokkenen door ze met duizenden tegelijk van hun moeder weg te halen, vet te mesten, levend te vervoeren en vervolgens over de kling te jagen. Dag in dag uit. En dat allemaal en alleen omdat we zin hebben in kipnuggets, hamburgers of een biefstuk op ons bord, terwijl wij de keuze hebben om andere (gezondere!) dingen te eten. Oftewel; nee, als rijke westerlingen is het niet onze plek om hun acties te veroordelen, hoe erg ik het ook vind om het onder mijn ogen te zien gebeuren. Het leed dat ik niet zie en vooral niet wens te zien, in mijn eigen land, is vele malen groter.

Hier kon ik geen verschil maken, maar misschien kan dat wel doen in mijn eigen land. Als eerste door zelf te kiezen anders te eten; om te kiezen voor planten in plaats van voeding waarvoor we dieren nodig hebben. Daarnaast, kan ik helpen om bewustzijn te creëren en de overstap naar vegetarisch en/of veganistisch iets te vergemakkelijken. In Rusland, tijdens onze reis in de trein, heb ik de eerste opzet voor mijn Aziatische, Veganistische Kookboek geschreven op basis van de gerechten die we hier ontdekken en de gerechten die ik eerder maakte voor onze veganistische Huiskamerrestaurants Daan’s Delights. Het doel is om een praktische gids te maken zodat iedereen veganistisch kan koken. Het hoeft namelijk in zijn geheel niet moeilijk te zijn en je hoeft er echt niet altijd voor naar de bio-winkel. Het vraagt alleen een andere manier van naar je voeding kijken. Dus stay tuned!

 

 

Mijn wortels in Padang

De tijd vloog in de boomhut. We waren een vrij opvallende verschijning in de buurt en dus kregen we geregeld bezoek van mensen die die vreemde Belanda’s in de boomhut weleens wilden zien. Op zondag, toen er geen school was, kwamen er ineens kleine meisjes langs en voor we het wisten zaten ze met z’n allen in de boomhut bij ons met duikbrillen, snorkels en zonnebrillen op hun hoofd!

Toen we dachten even rustig ons boekje te kunnen lezen, werden we uitgenodigd door Oom die in Batik shirt en schoenen even kwam aanwaaien. Of we mee gingen dansen, vroeg hij, daarbij zijn heupen heen en weer zwiepend ter uitnodiging. Wij dansten toch ook? Ja, z’n uitnodiging slaan we niet af. Dus tuften we met de scooter achter hem aan naar de reunie van zijn schoolklas. Daar werden we met open armen (en op het podium) onthaald en wilde iedereen wel met die vreemde blanke orangs op de foto. Ik heb me zelden zo opgelaten gevoeld, maar het kwam allemaal goed toen we eenmaal stonden te swingen op de muziek en het gezang van twee echte Indo rockers!

Toch was er nog een taak te vervullen. We waren immers niet voor Merapi of voor de boomhut naar Padang gekomen. We waren er heengegaan om het oude huis van oma te vinden. We wisten inmiddels dat het om de hoek bij Pdang Centraal Station zou zijn en met wat speuren op Google streetvieuw hadden we wel een idee. Voordat we gingen vliegen, hebben we Oom gevraaagd ons daar af te zetten. We hebben de buurt verkend; foto’s gemaakt van de grote oude Locomotief, maar het gebied was erg veranderd. Het enige dat nog precies hetzelfde was; was het laantje naar en het station zelf, begrepen we later van Oma. En zo stond ik- dik 80 jaar later – naar hetzelfde gebouw te kijken als dat mijn oma, toen ze 10 was, zag. Hoe bijzonder is dat?!