26 september 2017 – Chengdu, China

Om onduidelijke redenen bevatten onze reizen steeds de beklimming van een steile en heilige berg. In Peru maakten we vorig jaar een hel van een zware trekking over oude Inca paden in de Sacred Valley en bereikten we op ons tandvlees de bergpas op 4600m in een volle dag lopen en klauteren.

Dit keer zouden we Mt. Emei beklimmen. Het is een van de vier heilige bergen in China, en met haar 3099m ook de hoogste. Mt. Emei is als een bedevaartsoord voor Boeddhisten; op de berg zijn vele Boeddhistische kloosters gebouwd en op de top staat een groot, gouden standbeeld van olifanten die de Boeddha dragen. Voor aanvang van onze tocht, die we nauwelijks hadden voorbereid, had ik geen verwachtingen, maar had ik op zijn minst gedacht dat het beklimmen van de berg juist hetgene is wat het tot een bedevaart maakt voor gelovigen, net als het lopen van de Camino de Santiago dat is voor Santiago de Compostella. Maar niets blijkt minder waar. De meeste Chinese, boeddhistische bezoekers van de berg gaan niet te voet, maar nemen de bus via een omweg omhoog en leggen het laatste steile stuk af met een kabelbaan.

Wij hadden echter besloten dat het juist de beklimming was die interessant zou kunnen zijn. Onderweg zouden we niet alleen in Boeddhistische tempels en kloosters kunnen slapen, maar er wonen ook kolonies met apen (de Tibetaanse Makaak) in beschermde stukken bos. Bovendien zouden we even echt weg zijn uit de drukte van de stad en ons midden in de natuur bevinden. De paden die naar de top leiden, kronkelend door tropische en naaldbossen, bestaan voornamelijk uit traptreden; heel veel traptreden. Maar we hadden de tijd en zouden er dagen over kunnen doen als dat nodig was.

 

 

Onze beklimming van Emei start aan de voet van de berg, waar twee tempels en een in rode rots uitgehouden Boeddha je in de juiste mindset brengen voor de beklimming. De Fo Hu tempel, opgetrokken uit donker hout en omgeven door een mooie tuin, is zo sfeervol gelegen in de donkere jungle dat ik er meteen al niet meer weg wil. Terwijl ik op een randje zit en de tempel in me opneem bedenk ik me dat ik hier prima zou kunnen blijven terwijl Bart de berg opklimt. Ik merk dat ik tegenzin heb om omhoog te gaan omdat ik de tocht niet kan overzien en er letterlijk als een berg tegenop zie. Ik heb op de kaart gezien hoe hoog we moeten komen en ik raak overweldigd door het aantal traptreden dat daar wel niet nodig voor moet zijn.

Dit soort trekkingen jagen me angst aan. In eerste instantie vrees ik de moeite en de pijn van de beklimming en overheerst het idee dat ik het niet zal kunnen. Het gebrek aan controle over de situatie (je kan halverwege alleen maar terug of verder omhoog) vind ik beangstigend en werkt verlammend. Intern begin ik, nog voor we goed en wel begonnen zijn, al tegen te sputteren: ik wil een ‘out’ creëren die me wat moed geeft. Ik wil halverwege af kunnen haken en met de bus terug of omhooggaan, of me te nestelen in een van de kloosters onderweg. Ik overweeg serieus om gewoon al hier bij Fu HU in retraite te gaan – wat me zou ontslaan van die immense taak om de berg op te klimmen – en terwijl ik op Bart wacht, me tussen de Boeddhistische nonnen te begeven.

 

 

Maar goed, ik zie dat Bart popelt om verder te gaan en ik bedenk me dat ik toch in ieder geval vandaag met hem mee kan klimmen. Ik vertel mezelf dat ik van niemand die berg op moet klimmen (ik haat het gevoel als ik iets moet) en als ik niet meer wil ik vrij ben om niet meer verder te gaan. Ik kan altijd nog na vandaag in een klooster blijven. Dat idee geeft rust en ik heb mezelf bereid gevonden in ieder geval te beginnen. Daarna zie ik wel. Dus we vertrekken weer en laten Fu Hu in de rust van de jungle achter.

De echte klim begint zodra we onze kaartjes tot het nationaal park gekocht hebben en we gewaarschuwd zijn door de borden voor de wilde apen en zwaarte van de tocht – die niet is geschikt voor mensen met een hartaandoening of hoge bloeddruk en zwangeren. We voldoen daar niet aan en wandelen dus gestaag verder. Het is erg rustig op het pad en ik ben erg blij met de bamboestok die fungeert als apenverjager maar ook steun biedt bij het lopen van de trappen.

 

 

Al lopende over de vele, vele trappen krijg ik ineens een inzicht; een soort ‘light bulb moment’. Ik realiseer me dat deze berg symbool staat voor de twee grote projecten in mijn leven: Mijn promotie van tien jaar terug, en het boek dat ik nu aan het schrijven ben. Misschien weet je dat ik al zo’n twee jaar schrijf aan een boek over verandering, gebaseerd op mijn ervaringen sinds ik van wetenschapper, yogadocente werd. Het ‘project boek’ is van start gegaan tijdens mijn eerste sabbatical, maar reist ook nu, tijdens onze twee lange reis, met me mee. Mijn promotie – waaraan ik 10 jaar geleden begon – heb ik nooit afgemaakt. Ik stopte mede omdat ik er doodongelukkig van werd, maar ook omdat het onderwerp zo breed en negatief (contra-terrorisme) en mijn onderzoeksgebied zo groot was (Azie), dat het project me volledig overweldigde en verlamde. De gemene deler tussen mijn promotie toen en mijn boek en deze berg nu, is de grootsheid van het project. Ik kan het einde niet overzien en ik weet dat ik nog heel erg ver moet.

Inmiddels gutst het zweet over mijn voorhoofd. Het kruipt door mijn wenkbrauwen heen mijn ogen in. Ik probeer het weg te vegen met mijn shirt dat al doorweekt is en probeer de deet niet in mijn ogen te vegen. We zijn in tropisch gebied en de luchtvochtigheid is hoog. Bovendien is het tropisch warm op de berg. De beklimming valt me zwaar. Bart loopt een paart trappen boven me en wacht me af en toe geduldig op. Ik heb nog geen idee hoe ik ooit aan de top zou kunnen komen in de 2 of drie dagen die we ervoor hebben uitgetrokken.

 

 

Terwijl ik trap na trap oploop merk ik dat het beklimmen van deze berg mijn volledige focus vereist. Ik moet al mijn aandacht en focus richten op mijn voeten om te voorkomen dat ik me verstap of me te veel bezighoud met hoe ver het nog is. Ik moet me bovendien niet af laten leiden door randfactoren. Wil ik boven komen dan moet ik alleen maar doen wat ik moet doen: de trap oplopen en dus stap voor stap mijn voeten verplaatsen. Dat is alles. Alles wat mijn aandacht afleidt, zoals zoemende muggen om mijn hoofd, mogelijke aapjes in de bomen, Bart die sneller loopt dan ik, toeristen die naast me, voor me of achter me lopen, of zelfs maar het variëren van de traptreedhoogte: ik moet het structureel negeren.

Onderweg, ploeterend over de vele, vele traptreden, realiseer ik me iets heel belangrijks: deze berg beklimmen is precies zoals het schrijven van mijn boek. Mijn schrijven is al maanden in het slop geraakt omdat de grootsheid van het project me overweldigde en ik me door van alles liet afleiden van het schrijven (de studio runnen, de reis plannen, en het op reis zijn). Ik heb bovendien al bergen papier geschreven (wat ik nu al weken met me meezeul) maar het is een grote chaos waarin ik door de bomen de jungle niet meer kan zien. Ik realiseer me nu, terwijl ik de berg op klauter, dat de enige manier waarop ik het boek ooit tot een goed einde kan brengen is door mijn aandacht volledig te richten op ‘the task at hand’. Praktisch zou dit dus moeten betekenen dat ik meer tijd, aandacht en energie moet steken in ‘project boek’ dat me zo nauw aan het hart ligt, wil ik het ooit af kunnen maken. Ik moet gaan zitten en schrijven. Dit betekent dus dat ik keuzes moet gaan maken als ik terugkom van reizen. Een van mijn belangrijkste ‘Lessons of Adulthood [1]is immers: ‘Ik kan niet alles en zeker niet tegelijkertijd’.

 

 

Maar er is meer. Ik doe onderweg nog een belangrijke ontdekking: Ik heb ontdekt dat bij de beklimming van al deze trappen een vast loopritme het beste werkt en het lopen daarmee als een meditatie wordt. Ik dwing mezelf me te houden aan een vast tel- en stapritme: 1,2,3,4, – 1,2,3,4 waarbij de eerste stap wordt benadrukt door het planten van mijn bamboestok op een paar treden boven me. Zolang ik in het vaste ritme loop, ben ik in controle en gaat het goed. Zodra ik het ritme verlies voel ik een angst omhoog kruipen in mijn keel en verlies ik mijn grip op de berg. Het tellen en daarmee mijn gerichte geest zijn mijn lijflijn geworden. Bovendien hak ik met het tellen de duizenden traptreden in hele kleine behapbare stukjes van vier treden. Ik hoef van mezelf steeds maar vier treden te lopen, en dan weer vier, en dan weer vier. En zo kom ook ik, als een meditatief tellende soldaat, gestaag steeds hoger op de berg.

Ook dit aspect van bergbeklimmen relateert direct aan mijn boek, dat nu een grote berg papier is die ik alleen kan (her)schrijven als ik met enkele pagina’s per dag ga. Stap voor stap. Ik moet me niet blindstaren op het doel (een boek schrijven) maar door iedere dag een paar pagina’s te (her)schrijven, wordt het vanzelf steeds meer en beter en zal het boek als natuurlijk groeien. Dit betekent dus wel dat ik in actie moet komen en weer moet gaan zitten en schrijven. Als ik niet loop kom ik niet verder de berg op, als ik niet schrijf komt er geen boek. Zo simpel is het.

 

 

Tegen vieren is het genoeg geweest. We gaan rusten voor de nacht. Helaas lijken de kloosters en tempels die we bereiken een laagseizoen beleid te hebben waarbij er geen toeristen meer mogen logeren, dus we gaan in op een aanbod van een dame die ons onderweg aanspreekt. Ik ben te moe om haar enthousiasme in twijfel te trekken en we wandelen mee. Het blijkt een goede keuze te zijn. Ze heeft een simpele kamer voor ons, maar wel met een warme douche, een bed en een stevige, pittige warme maaltijd.

De volgende dag beginnen we met wat vertraging te klimmen. We komen nu steeds hoger en het klimaat en de temperatuur veranderen langzaam. Het wordt wat frisser en donkerder, maar niet minder vochtig. We lopen door geurende naaldbossen en eindeloze trappen rollen voor ons uit bij iedere hoek die we omgaan. Beetje bij beetje wordt het zicht wat minder; we komen in de wolken terecht. De luchtvochtigheid lijkt hier nog hoger te zijn en we zweten ons een ongeluk.

Ik ga op mijn eigen manier verder; al tellend en gefocust; het is de enige manier waarop het gaat. Al lopend kies ik mijn eigen weg, mijn eigen ritme en mijn eigen tempo. Dat laatste is een belangrijk aspect. Bart gaat namelijk harder dan ik en dat heeft zo zijn effect op mij. Ik heb altijd vriendjes gehad die groter zijn en harder gaan dan ik, of het nu met lopen, rennen of klimmen is. Altijd heb ik ertegen gestreden, wilde ik mezelf bewijzen en werd ik vanbinnen woest als dat niet lukte. Maar inmiddels ben ik iets wijzer. Ik zou wel harder willen gaan, maar zodra ik dat poog te doen knijpt mijn keel samen en komt het gevoel van ‘iets moeten’ en de bijbehorende weerstand daartegen, boven. Het enige dat ik moet, realiseer ik me, is het volgen van het tempo, de weg en de manier die ik verkies, niet die iemand anders kiest. En is het niet zo precies in het leven?, vraag ik me af. Gaat het leven er niet ook om, om hoe dan ook je eigen weg, ritme en tempo te vinden, ongeacht wat anderen doen of hoe hard ze gaan? Zolang ik het gevoel heb dat ik zelf verkies hoe ik de berg opklim en mijn leven leid, gaat het goed. Zodra ik het gevoel heb iets te moeten omdat het van me verwacht wordt, omdat ik er anders niet bij hoor of omdat het nu eenmaal ‘hoort’, kom ik in protest. Dat is blijkbaar wie ik ben. De berg biedt me opnieuw een wijze les.

 

 

Met onze hoofden in de wolken bereiken we een hoge top. Bovenop staat een kleine, bordeauxrode tempel; de simpelste tempel die we tot nu toe zijn tegengekomen. Ik vind het hoe dan ook een goede plek om te stoppen en te overnachten; we weten immers dat er direct achter de tempel een steile beklimming van uren op ons ligt te wachten. Die bewaar ik liever voor morgen. Inmiddels heb ik trouwens al lang besloten dat ik de top wil bereiken. Nu ik zo ver ben gekomen wil ik het afmaken ook!

Koud van het zweet betreden we het kleine kamertje in het bijgebouwtje van de tempel. Er staan twee kleine bedjes aan weerszijden van de deur, waar kleurrijk beddengoed op ligt. De lakens lijken niet schoon te zijn en alles voelt klammig aan. Door het kleine raampje zien we de bergen door de wolken heen schemeren. Het uitzicht maakt veel goed. Als ook onze ontdekking van de elektrische dekens op het bed! We slingeren ze aan en genieten van de wat vreemd voelende warmte. Het voelt toch een beetje alsof je in bed hebt geplast.

 

 

’S Ochtends vertrekken we vroeg zonder op het ontbijt te wachten. We willen voor de anderen uit lopen en zoveel mogelijk tijd hebben om vandaag de top te bereiken. De klim begint meteen zodra we de tempel verlaten. Zo vroeg hangen de wolken laag in de bossen. Het levert de meest mooie uitzichten op en ik sta regelmatig stil om ervan te genieten. Ik doorbreek mijn vaste loopritme bewust omdat ik me realiseer dat als ik nu niet geniet van de weg naar de top, ik daar spijt van zou kunnen krijgen. Niemand garandeert me immers dat de top mooi zal zijn. Wat als de top vreselijk tegenvalt? Dan blijf ik met lege handen achter. Maar als ik geniet van de reis ernaartoe, kan niemand me dat meer afnemen en maakt het niet uit wat zich op de top bevindt. Ik haal nog eens diep adem, geniet van de stilte en neem me voor om de rust en kalmte van dit moment, nooit meer te vergeten.

Af en toe komen we mensen tegen op het pad, maar meestal zijn het mensen die het pad naar beneden volgen. Behalve drie Chinese dames die net als wij de klim omhoog maken. Echter ze lopen niet zomaar. Om de vier traptreden knielen ze en buigen ze hun hoofd om een trede met hun voorhoofd aan te raken. Dan staan ze op, lopen weer vier treden en doen hetzelfde. Ik kijk met grootse verbazing toe en leer spontaan een nieuwe les van deze bijzondere berg: hoezeer je ook lijdt, er zijn altijd mensen die het zwaarder hebben dan jij. Alles is relatief. Het kan altijd erger. Ik was trots op mezelf dat ik op eigen kracht een berg aan het overwinnen was, maar wat deze dames doen, waarschijnlijk al dagen en dagenlang, is bovenmenselijk en bizar. Ik heb diep, diep respect voor ze en zou het ze graag willen laten weten, maar ik zie aan hun vastberaden gezichten dat ook zij in een meditatieve modus zijn beland waarin alleen het tellen van je stappen en het continue herhalen van je handelingen, het je mogelijk maken om te doen wat je moet doen. Met vier traptreden in een blokje, stap voor stap, buiging na buiging. Ik wil hen niet in deze trance verstoren.

 

 

We zouden geen spijt krijgen van de bewuste rustmomenten die we onderweg hebben genomen: het duurt niet lang voordat we het punt bereiken waar ook de bustoeristen op de wandelroute komen. Ineens lopen we in colonne, tussen hordes Chinese toeristen, omhoog. Maar waar zij de kabelbaan nemen gaan wij rechtdoor het pad weer op. Net voor de top, komen we weer samen. In groepen ploegen mensen over de laatste trappen. Ik raak Bart even kwijt in de menigte, maar we vinden elkaar weer voor het laatste stuk. Als we de hoek om komen zien we het gouden standbeeld opdoemen. De top is bereikt!

Hoewel we door de drukte van mensen het gouden beeld nauwelijks goed konden zien, het beeld vooral gewoon een heel groot gouden beeld is en de tempel bovenaan verre van de mooiste tempel op Mt. Emei is, is het bereiken van de top voor ons een groots moment. We hebben de top bereikt! We hebben duizenden en duizenden traptreden genomen, onszelf overwonnen en zijn zonder kleerscheuren op de top aangekomen. We zijn trots!

Toch, onze euforie wordt bruusk de kop ingedrukt. Om een nieuwe tempel te bouwen, dragen verstofte mannen én vrouwen grote manden met cement en meterslange bundels van staaldraden de laatste trappen op. Bij iedere paar treden moeten ze nieuwe moed en kracht verzamelen om verder te gaan. Wat zitten we hier nu trots te zijn? Deze mensen doen werk wat we in Nederland als onmenselijk zouden beschouwen en ze doen het de hele dag, dag in dag uit. Dat is pas een prestatie, en bijzonder triest tegelijkertijd. Moderne slavernij is het. Het maakt het contrast pijnlijk duidelijk tussen de mensen in China; zij die het geld hebben om zich naar de top te laten rijden en te genieten van wat daar is, en zij die de taak hebben om continue te top te beklimmen en om dat te maken wat de anderen bezoeken….

 

 

Na drie dagen traplopen kom ik tot de conclusie dat moeite en het afzien waard was om Mt Emei te beklimmen. De beklimming van de berg heeft me veel geleerd, en als ik terugkijk kom ik tot de volgende lessen die van nut zijn voor me tijdens het bergbeklimmen, mijn boek en het leven an sich:

  1. Start! Begin, anders kom ik de berg nooit op en bereik ik sowieso nooit de top of je doel
  2. Ga stap voor stap – Een niet te overzien (overwhelming) project moet ik verdelen in behapbare stukjes. Zoals Bart onderweg tegen me zei ter aanmoediging: ‘Hoe eet je een olifant op? Juist, door het nemen van hele kleine hapjes’. Daarbij helpt: tellen, wat mijn progressie meetbaar maakt.
  3. Kom in Actie– Ik moet het zelf doen en blijven doen anders kom ik niet bij de top en bereik ik mijn doel nooit.
  4. Houd Focus– Ik laat niets me afleiden (geen apen, geen toeristen, geen geluiden of onregelmatige treden) Daarbij helpt: tellen! Zo creëer ik een ritme en trance, wat fysieke inspanning gemakkelijker maakt en het lopen tot een meditatie maakt.
  5. Vind je eigen weg – Ik laat me niet leiden door mijn voorganger, maar zet mijn voeten waar ik ze wil zetten.
  6. Volg je eigen tempo – Ik ga niet harder dan ik kan, maar loop zodanig dat ik het aankan.
  7. Alles is relatief – Er zijn altijd anderen die hebben t zwaarder dan ik en het kan altijd erger.
  8. Geniet onderweg- Ik geniet van de reis, want wat als de top of mijn bestemming tegenvalt?

 

******

15 oktober 2017, Pulau Samosir, Indonesie

Hoewel we reizen en ver weg zijn van Nederland, maken we het nieuws uit Nederland wel degelijk mee. Wat heb ik de afgelopen dagen veel gedacht aan Anne. Ik zie de bossen voor me waar ze fietste en stel me de gewone dagen voor die ze had in de stad die ook wij zo goed kennen. Onze stad. Zomaar een meisje wat we tegen hadden komen in de supermarkt, bij yoga of in de kroeg. Een meisje net als ik. Wat voelde het dichtbij. Wat hoopte ik dat er, tegen beter weten in, wel goed nieuws zou zijn als we de NOS site zouden openen op onze telefoon. Het mocht niet zo zijn.

 

Lieve Anne,

Een deel van mij gelooft erin – dat je er nog bent

Een deel van mij heeft het gevoel – dat ik je heb gekend

Een deel van mij hoopt er nog op – dat je weer wakker wordt

Een deel van mij heeft hard gewenst – dat ik naast je was gestopt

Een deel van mij gaat terug naar jou – en voelt met jou de pijn

Een deel van mij realiseert zich goed

Ik had jou kunnen zijn

**

Laat het duister van jouw dood

ons niet verblinden voor het goede

Laat de wereld mooier zijn

Dan we ooit konden vermoeden

 

Mag jouw dood ons teken zijn

Dat we moeten leven

Al is dat slechts het enige

wat we jou nog kunnen geven

***

 

[1] Dit is een lijstje van persoonlijke levenslessen dat ik ooit opstelde na het lezen van het boek ‘The Happiness Project’ van Gretchen Rubin, en waaraan ik mezelf soms moet herinneren.